Italiaanse voetballers zijn in principe niet mooi om naar
te kijken. De verdedigers zijn bikkelhard, hebben de blik van een moordenaar en
doen er alles aan om de nul te houden. Italiaanse spitsen maken in de regel
lelijke goals en daarop leek Filippo Inzaghi lange tijd een patent op te
hebben. Middenvelders grossieren in grove tackles en lange halen naar voren.
Gekenmerkt door strijd en de Zuid Europese passie van het voetbalgekke land. En
wanneer er een schop terug gegeven wordt, dan zijn het allemaal stervende
zwanen, die doen alsof ze een granaatscherf in hun poot hebben. Nee, het
Italiaanse voetbal is niet zo mooi als het Engelse, het Spaanse of in het
verleden het Nederlandse voetbal. Verre van dat.
Dan heb je een ’10.’ Een speler die achter de spits
speelt. Een sleutelspeler. De ‘tien’ in het 4-3-3 systeem van Rinus Michels en
Louis van Gaal is de spelverdeler, die opduikt naast de spits om te scoren
nadat hij zelf de vleugelspeler aan het werk heeft gezet. Bergkamp was een
prachtige ‘tien,’ Van Hanegem ook. Buitenlandse ‘tienen’ als Zinedine Zidane,
Jari Litmanen, Luc Nilis en Rivaldo waren een lust voor het oog van de
voetballiefhebber, met goals, assists, loopbewegingen en acties met bal.
Er zijn drie ‘tienen’ die het Italiaanse voetbal een
stukje mooier hebben gemaakt. Roberto Baggio, de goddelijke paardenstaart die
de Gouden Bal won en het zilver op het WK van 1994 in Amerika. Alessandro Del
Piero, die Juventus trouw bleef na het omkoopschandaal en samen met die andere ‘tien’
in 2006 de Wereldbeker mocht torsen na de finale in het Duitse Berlijn. Die
andere ‘tien’ stopte vandaag met zijn lange carrière, die maar hem maar langs 1
club voerde en dat was zijn geliefde AS Roma.
Waar Baggio grossierde in clubs in Italië, Del Piero als
jonge jongen werd opgehaald bij Padova en zijn carrière eindigde in India, sloot
Il Grande Captiano zijn loopbaan af bij de club waar hij als kind al supporter
van was. Verleidingen waren er. Zeker. Real Madrid was dichtbij de handtekening
van Totti, wiens honger naar prijzen bij AS Roma niet gestild kon worden.
Telkens was hij de ster, in een team dat niet dezelfde hoogte bereikte als Il
Grande Capitano zelf. In 2001 viel alles in elkaar. Totti die ‘tien’ met de
aangekochte Garbiel Batistuta voor hem. De Brazilaan Cafú zorgde voor de
aanvoer, de Argentijn Walter Samuel zorgde voor de dichte defensie. Het leverde Totti
zijn enige scudetto op. Aangevuld met een paar Italiaanse bekers volgde het
avontuur met de Squadra Azurra op het WK in Duitsland. Totti was beslissend,
met een benutte strafschop tegen het Australie van Guus Hiddink. Het was de
laatste minuut, de stand 0-0 en dan was er maar 1 iemand die je aan kon wijzen
voor dat soort klusjes.
Totti zijn clubliefde was uniek, net als zijn spel. Hij
dribbelde als Zidane, gaf assists als Iniesta, scoorde als Bergkamp. Het is
moeilijk om één specifieke goal aan te wijzen en die op nummer één te zetten. De
volley tegen Sampdoria? De stift tegen Lazio? De stift tegen Inter? De streep
tegen Juventus? Buitenkantje rechts tegen AC Milan? Nee. Het is onmogelijk. Want
het waren er zoveel. Zoveel schitterende goals die Il Grande Capitano namens
zijn grote liefde maakte. Goals die hij met gemak voor Madrid, Manchester,
Juventus, Barcelona of AC Milan had kunnen maken. Maar het kind van Rome werd
de Keizer van Rome en gevleugeld is de uitspraak van Totti dat hij al zijn
vriendinnen in relaties bedrogen heeft, maar AS Roma nooit zal bedriegen.
Francesco Totti. Romein. Kapitein. Legende. Kampioen van
Italië in 2001. Wereldkampioen mét Italië in 2006.
In zijn afscheidsspeech in het Stadio Olympico in Rome
vervloekte Totti de tijd. De tijd die ervoor gezorgd heeft dat hij moet stoppen
met voetballen. De tijd die ik heel af en toe eventjes stil wil zetten.
Op de dag dat Tom Dumolin Nederlandse sportgeschiedenis
schreef, door in Milaan de Giro d’Italia te winnen, huilde de rest van Italië.
Want er werd afscheid genomen van een groot voetballer. Ik huilde stiekem een
klein beetje met ze mee.